Van klei naar veen

vanaf de lijn Wons, Bolsward, Sneek

 

Dit gebied ten zuiden van de lijn Wons, Bolsward, Sneek tot aan Workum, Gaastmeer, Balk, Sloten, is een zeer interressant gebied wat betreft de ontstaansgeschiedenis. Alles wijst er op dat dit gebied vanaf bovengenoemde lijn is gekoloniseerd en ontgonnen. Maar tot hoever het veen reikte is nu onmogelijk vast te stellen. Ook liepen hier slenken met een open verbinding tot de zee. Maar hoe lang en hoe diep waren die slenken? De meeste zijn geheel of gedeeltelijk dichtgeslibd want in een natuurlijk wadden of kwelder gebied lopen vele slenken, en dit was het geval met het onbedijkte Westergo. Wat ook niet helpt zijn de vele overstromingen van na de dijkbouw waarbij het binnenstromende water en de meegevoerde klei een vereffende werking heeft. Op de AHN kaart zijn er nu alleen maar resten van oude slenken herkenbaar. Sommige sloten of vaarten lijken ook nog restanten van oude slenken te zijn, maar die zijn op de AHN kaart niet meer als slenk te herkennen. Dan zijn er in dit gebied ook nog plekken waar nu nog zichtbare typische veenontginnings verkaveling aanwezig is, maar waar de bodem uit klei bestaat.

 

Wons is al een beetje een mysterie. Het ligt midden in een kleigebied, maar de oude naam van dit dorp is Woldens. Volgens wikipedia zijn er nog andere naamsvormen, maar de hele oude namen moet altijd met een zak zout genomen worden. Wat wel logisch lijkt is de nieuwere vorm Woudens, wat een modernere naamsvorm is dan Woldens. Het zou me niet verbazen dat de naam verkort is tot Wons om verwarring met woudsend te voorkomen. De oude naam van Woudsend is Woldeseinde, later Woudseinde/Woudsend.

Die naam Woldens of Woudens laat dan niets te raden over, dit duid op de oude naam voor veen wildernis: wold. Op de kaart is te zien dat Wons niet ver van het vroegere Makkumermeer ligt, het ligt zelfs in het verlengde van de reeks meren die van zuid naar noord de Workumermeer, de Parregastermeer en Makkumermeer genoemd zijn. Tot op de dag van vandaag is de bodem van deze drooggemalen meren pure veengrond, wat aangeeft dat deze streek ooit een veengebied was. Ook de namen van de dorpen Ferwoude en Eemswoude duiden hier op.

Was Wons dan ook echt op de rand van het veen ontstaan, of reikte het veen nog verder naar het noorden en westen? Er is een bodem onderzoek gedaan vlakbij het centrum van Wons, deels op de oude terp. Hieruit blijkt dat Wons inderdaad op de veenrandzone lag met op een diepte van 165cm tot 200cm veen vermengd met wat klei. Hoe dik de veenlaag ooit geweest is zullen we nooit meer weten, maar met de vermenging met klei waarschijnlijk niet zo dik vanwege de invloed van de zoute zee. Wat ook interressant is, de klei laag direkt op het veen, welke zeer veel plantenresten bevat, tot op een diepte van 135cm. Waar die plantenresten uit bestaan is niet onderzocht, maar dit kan typische kwelderbeplanting zijn geweest of riet. Duidelijk is wel dat deze kleilaag gevormd is toen dit gebied nog een wildernis was (wold) want in kleilagen die cultuurgrond zijn geweest, (akkerbouw) worden weinig plantenresten aangetroffen, meestal wat akkeronkruiden en zaden. Dit verklaard dus duidelijk de oude naam van het dorp Woldens en de naam van de grietenij. Ook Boazum is op een terp ontstaan en ligt in het Westergose kleigebied, maar zelfs nu nog is er veen onder de kleilaag bij het dorp.

Wons is de naamgever van de grietenij Wonseradeel, met als oudere naamsvorm Woldensaeradeel. Dan zou het dorp Woldens toendertijd een vooraanstaande positie in de omgeving hebben gehad. Makkum is op alle oude kaarten groter dan Wons, en ligt direkt aan zee met zelfs twee zijlen (sluizen) en veel industrie. Toch was het dorp Woldens belangrijker, en was ook eerst de hoofdplaats van de grietenij, en later zou Witmarsum dat worden.

Deze grietenij was vrij groot, in het noorden lag de grens tot bijna aan Harlingen, in het oosten tot ver voorbij Bolsward, en in het zuiden tot halverwege de Workumermeer. Volgens oude akten moet er ten tijde dat de eerste zeedijken waren aangelegd, nog een strook buitendijks land zijn geweest, maar dit is door een veranderde stroming na het ontstaan van de Zuiderzee langzaamaan weggespoeld. De grietenij is dus ooit ontstaan in een gevarieerd gebied, met in de noordelijke helft het oude terpen en kweldergebied, en in de zuidelijke helft een veengebied. Wanneer de grietenij precies is ontstaan is niet bekend, alleen de oudst bekende naam van een grietman, ene Ado die in 1296 grietman was. Dit hoeft niet te betekenen dat Ado de eerste grietman was, maar dat deze Ado zijn sporen heeft achtergelaten. In de 13e eeuw konden er maar weinig mensen schrijven, buiten de geestelijken, voornamelijk monniken. En van de hele oude geschreven bronnen is er ook zeer weinig bewaard gebleven. Dat de grietenij Woldenseradeel één van de oudste is staat wel vast. Dan zal ook hier de veenontginning in het zuidwestelijke deel al vroeg zijn begonnen, maar was dat vanaf de latere zuiderzee kust, dus eigenlijk vanaf de Flie stroom, of vanaf het noordelijk kleigebied? Op mijn zelf getekende kaart van noord Nederland zo rond het jaar 1000, zie een-nuchtere-kijk-op-de-geschiedenis, zijn beide opties zo te zien goed mogelijk. Maar of de kolonisatie en ontginning massaal heeft plaats gevonden is maar de vraag. De hele strook van nederzettingen vanaf Workum naar Ferwoude, Gaast, Piaam, Idsegahuizen en Makkum zijn op een oude strandwal ontstaan. Of is men hier al heel vroeg begonnen met ontginnen? Hoe dan ook, het hoogveen achter deze strandwal, waar later de eerder genoemde meren zouden ontstaan, lijkt later te zijn ontgonnen. Op de kaart van 1718 en 1854 zijn hier aanwijzingen voor te vinden. Vlakbij Idsegahuizen, daar waar de Idsegahuisumervaart uitmond in het Makkumermeer, is een plek die “het voorwerk” genoemd werdt. Dit duid op het voorberijden van grootschalige veenontginning of graverij. Iets verder naar het zuiden is een plek die “suur venne” heet, dit duid op een ven met veenwater, en water dat vastgehouden wordt door (hoog)veen is zuur. Een stukje ten westen van de suur venne is een sloot die “het slijk” genoemd werdt, wat duid op een wadden of kwelder gebied. Dit doet dus vermoeden dat de bewoners van de oeverwal goed gebruik maakten van het opslibbende kwelder gebied om hier landbouw te bedrijven, en eerst niet geinterreseerd waren in het veen. Tussen deze oeverwal en de lijn van dorpen als Parrega, Dedgum en Exmorra is een leeg gebied. Alleen Allingawier ligt hier tussen in. Van oudsher is hier dus weinig bewoning geweest, en de aanwezigheid van meerdere eendenkooien geeft ook aan dat de bodem vroeger niet van goede kwaliteit was, dus niet interressant. Het lag na de ontginningen ook nog erg laag, ook naast de meren moet het land erg nat zijn geweest, in ieder geval tot aan de tijd dat men ging bemalen. Dus ging men op de hogere en dus drogere stukken land wonen, of werden er terpen opgeworpen. Allingawier is dus ook op een terp gebouwd en met het laatste deel van “wier” in de toponym, kan dit duiden op een oud dorp, wier is de oudere benaming van terp. Wat opvalt aan deze terp, die nooit afgegraven is vanwege de oude kerk die er bovenop staat, is het feit dat de terp niet hoog is, niet veel meer dan twee meter boven het omliggende land. Van Parrega, waarvan gezegd wordt dat het ook een terpdorp is, staat eigenlijk alleen de zeer oude kerk hoger dan de rest van het dorp. Maar ook hier is de kerkterp, als het dat al is, niet hoog, met het hoogste punt op 1,63m boven nap. De kerk is volgens wikipedia gebouwd in de 13e of 14e eeuw, en bij uitzondering staat er niet bij dat de kerk een oudere vervangt. Mocht dit echt zo zijn, dan is de kerk gebouwd op de bestaande terp, of de terp werdt gemaakt om de kerk er op te zetten. Parrega ligt in laagland, met toendertijd een hoge grondwaterstand. De doden mochten natuurlijk niet in het water begraven worden vandaar dat de meeste kerkhoven in Friesland hoger liggen dan de omgeving.

Maar Parrega ligt ook op wat hogere kleigrond, met ten zuiden lager land (veen) en ten noorden ook wat hogere kleigrond. Vlakbij de kerk van Parrega is bodemonderzoek gedaan waaruit blijkt dat er een vrij dikke kleilaag van 1 tot 1,5m bovenop een laag veen van 50cm met daaronder weer klei ligt. En onddanks dat de boringen vlakbij de kerk plaatsvonden, dus zeker bij het oude dorp, is er geen enkele vondst gedaan die duid op gebruik van dit stuk grond tijdens en voor de middeleeuwen. In één van de boringen zijn wat modern aardewerk en een pijpekop gevonden. Voor de rest was de bodem nog gaaf, praktisch onaangeroerd. Dan lijkt het erop dat Parrega zeker geen groot dorp is geweest waarbij dus niet de hele terp volop in gebruik was.

Ten westen van de Workumertrekvaart zijn vier terpnamen op de kaart te vinden: Bonjeterp, Jousterp, Rijtseterp en Angterp. Alleen die laatste bestaat nog en is zeer goed te zien als je via de Angterperlaan van Parrega naar Makkum rijdt. De terp steekt 3,30m boven het vlakke land uit en lijkt heel hoog, maar met 2m boven NAP is de terp niet echt hoog. Er stond altijd een boerderij op deze terp en die is afgebroken om plaats te maken voor een kop romp woonboerderij met een klassieke uitstraling. De terp is verder helemaal kaal en alleen met gras begroeid, dus met veel gevoel voor historie door de eigenaar zo gemaakt. De Angterp ligt vlakbij het vroegere Parregaastermeer, maar is de terp ooit opgeworpen om de boerderij te beschermen voor het zeewater of het water van het meer? Het bodemonderzoek dat is uitgevoerd voordat de nieuwe woonboerderij is gebouwd gaf geen indicatie voor een oude leeftijd van de terp, eerder vanaf het jaar 1100. En ook op deze plek ligt er een laag klei op het veen.

Meer naar het noorden liggen de andere terpen, maar alleen in naam want van de terpen zelf is niets meer over. Op de kaart van 1854 is er nog wel een naamloze terp te zien tussen Jousterp en Rijtseterp, maar tegenwoordig bestaat deze ook niet meer. Dit geeft wel een indicatie voor wat de omstandigheden waren voor de bedijkingen, een typisch kwelder of kleigebied zoals verder naar het noorden. Dat hier een dikke laag klei ligt komt door de Marne, of eigenlijk een aftakking van de Marne die nog voor Bolsward naar het zuiden loopt. Op de bodem kaart van de atlas leefomgeving, is de loop van de Marne slenk nog goed te traceren. Deze slenk heeft zo te zien dus veel klei afgezet tot in ieder geval een eindje ten zuiden van Parrega. Ook op de AHN kaart is te zien dat hier opgeslibd land is wat ook hoger ligt dan het omringende lage veengebied. Deze slenk heeft zich bij elke noordwester storm in het veen gevreten, het veen weggespoeld en klei afgezet. Dit ging door tot dat de Marne werdt afgedamd, maar toen lag dit gebied al zo hoog dat er bewoning mogelijk was, al dan niet op terpen.

Dat dit opgeslibde kleigebied vlak naast het veen van de latere Parregaaster en Makkumermeer ligt, is merkwaardig. De ondergrond van deze en de Workumermeer bestaat nog altijd uit veen, dus de veenlaag was hier dieper dan in de omgeving.

AHN kaart Wonseradeel. Het blauwe gebied zijn de lage veenpolders van de voormalige meren, de groene gebieden de opgeslibde kleigebieden.

Tegenwoordig liggen de polders van de voormalige meren lager dan oorspronkelijk. Dit komt door turfgraverij na de droogmaking en dan met name in de polder van de voormalige Workumermeer, waar zelfs in de tweede wereldoorlog nog turf gegraven is. De polder is tot op een diepte van meer dan 3 meter onder NAP vergraven, en mogelijk nog dieper op de plek waar nu nog een meertje is. Dat dit veen nooit helemaal weggeslagen is door stormvloeden komt denk ik door de strandwal ten westen, die als een soort dijklichaam het gebied ten oosten daarvan beschermde. Alleen bij de Workumermeer zijn delen ervan benoemd als grote kolk en kleine kolk, wat duid op spoelgaten na een overstroming. Maar door de dikkere veenlaag is dit merengebied dus verder ingeklonken dan het omliggende gebied waardoor de meren zijn ontstaan, maar eenmaal onder water heeft het veen zich gestabiliseerd. Dit moeten dan ook ondiepe meren zijn geweest, zoals het Slotermeer dat nu nog is.

Dan is er nog een interessant toponym op de oude kaarten. Ten zuiden van Parrega, tussen de Workumertrekvaart en de Hieslumer ee, ligt een meertje genaamd Horsa. Dezelfde naam dus als het oude veenriviertje naast Workum waar de oude ontwateringssloten op aangesloten zijn, waarover ik al schreef op de pagina over zuid west Fryslân. Dan heeft dit riviertje zeker tot hier gelopen, en zo te zien op de kaarten is ook hier vanaf de Horsa met de ontginning van het veen begonnen. Dan is Nijhuizen de eerste ontginningsas, en dieper het veen in ligt Gaastmeer als de tweede ontginningsas in een rechte lijn vanaf de eerste. Dit verkavelingspatroon is nu nog goed zichtbaar. Dit ontginningsblok eindigd een eindje voorbij Gaastmeer waar het grenst aan een ander blok.

Boven dit blok, richting Parrega en Blauhus, worden de sporen vager. Dit gebied stond dan ook onder invloed van de Marne en is er een laag klei afgezet. Toch is er een waaiervormig patroon te zien dat zich lijkt te richten op het haakvormige meer de Vlakke brekken en Oudegaaster brekken. Ook hier, hoe verder richting Bolsward, hoe vager de patronen worden. Aan weerszijden van de brekken is het nog wel duidelijk, behalve van waar de ontginning begonnen is. Op oude kaarten is de naam voor Sandfirden, Zandvoort. Dit gehucht ligt ten zuiden van de brekken, maar op de noordelijke oever ligt een gebied dat de Zandvoorder Rijp heet. Daarnaast ligt de Oudegaster Rijp. Net als met Goingarijp en Akmarijp duid dit op later ontgonnen veen, en dus is de ontginningsrichting van zuid naar noord. Dit is niet logisch met de oude veenrandzône ten noorden, dus zou dit gebied vanaf het noorden naar het zuiden moeten zijn ontgonnen. Het is logischer dat dit ook zo gebeurd is en dat de brekken pas later ontstaan zijn toen het land al in gebruik was. Door de scheiding van het water werdt het land dat bij Zandvoort hoorde ten noorden van de brekken dus een rijp.

 

Ten oosten van dit ontginningsblok ligt een nog veel interessanter ontginningsblok. Dit blok lijkt te beginnen vanaf de Tjaard dijk die onder Nijland doorloopt en eindigd in Folsgare. Van daar loopt dit blok helemaal door tot het Slotermeer.

Het begin van dit blok lijkt dus in een gebied te beginnen waar een dikke laag zware klei ligt. Veen is hier niet (meer) te vinden. Dit gebied ligt laag, maar minder laag dan verder naar het zuiden wat wel een duidelijk veengebied is. De namen van de hemmen waar dit blok in ligt zeggen veel; Morra hem en Schierwoldinger hem. Morra duid op een nat of moerassig gebied en wold duid op wildernis. Deze toponymen zijn gebleven, wat betekend dat de hemmen hun naam kregen in een tijd dat de dijken opgeworpen werden. Een hem is een bedijkte polder, maar “morra” en “woldinge” duiden op moeras en wildernis. Het gebied ten zuiden van de Tjaard dijk is dan ook vrij leeg, tot op de dag van vandaag is hier weinig bebouwing. Wat ook niet bijdraagd aan de bewoonbaarheid van dit gebied zijn de duidelijke sporen van vergraving. Er is op de AHN kaart een duidelijk hoogte verschil tussen het land ten noorden van de dijk en ten zuiden. Het lijkt alsof de Tjaard dijk is aangelegd toen dit gebied nog een getijdengebied was, dus met doorgaande opslibbing voor de dijk en geen opslibbing ten zuiden. Maar de dijk loopt niet door tot voorbij Folsgare, en sluit dus niet aan op een andere hemdijk. Ik denk dan ook dat deze dijk is aangelegd nadat er veel klei afgegraven is, dat werd gebruikt voor de tichelwerken. Dit lagere deel zal dan vaak onder water hebben gestaan en met een harde zuidwesten wind het agrarische kleigebied bedreigd hebben. Alle bebouwing kwam dan ook ten noorden van de dijk.

Ten zuiden van dit afgegraven gebied ligt de Abbegaster rige. Ten zuiden van de Abbegaster rige is de typische klei op veen verkaveling te zien, ten noorden hiervan de (moderne) strakke kleipolder verkaveling. Net naast Oosthem ligt er maar een 25cm laagje klei bovenop een dikke laag veen, wat duid op weinig invloed van de zee na de ontginning. Hier zitten we dan ook op de veenrandzône. Dit gebied wordt dan weer begrensd door de Hem dijk. Geen specifieke naam, alleen maar Hem dijk. Deze dijk is onderdeel, of is aangesloten op andere dijken en sluit in Sneek aan op de oude terp en de groene dijk. Aan de andere kant sluit deze dijk aan bij de Schraarder dijk bij Tjerkwerd. Ten zuiden van de Hemdijk is dan weer de typische smalle veenontginnings verkaveling te zien. Deze verkaveling waaierd een beetje uit en eindigd voor het westelijke deel bij de Oudegaster brekken, en voor het oostelike deel eindigd dit blok bij of in het Slotermeer, aan de zijkant begrensd door de lange vaart en blokscheiding, de Wijmerts. Dit blok loopt door het tegenwoordige Hegermeer, wat voor de ontginning een hoogveengebied was. Aan het einde van dit blok ligt tussen de tegenwoordige Fluessen en het Slotermeer de Fokke sloot, een scherpe maar schuine grenssloot, vroeger een belangrijke vaart. Op alle oude kaarten wordt deze vaart met naam genoemd en zelfs als een breed vaarwater getekend. Tegenwoordig is er alleen een restand van over, maar de blokscheiding is er nog steeds. De Fokke sloot wordt/werdt doorkruisd door een oude waterlosing, die in het Gaasterlandse gebied “de oude weg” heet, en in Wymbritseradeel gewoon “de weg” genoemd is. Deze waterlosings sloot loopt schuin door het ontginningsblok, en niet loodrecht op de sloten van de verkaveling. Alle boerderijen van Ypecolsga staan recht op de smalle kavels, maar daardoor dus schuin op de weg, die pas in de 50er jaren van de vorige eeuw is aangelegd en deels over de oude waterlosing ligt. Ypecolsga is de laatste ontginningsas van dit lange ontginningsblok, maar alle voorgaande (oudere) ontginningsassen, vanaf de Abbegaster rige tot aan Indijk, staan wel haaks op de verkaveling. Voor deze schuine lijn van Ypecolsga heb ik maar één verklaring; deze waterlosingssloot lag er al voordat dit laatste stuk van het ontginningsblok werdt ontgonnen. Deze sloot heeft zijn begin bij de hoogte van Harich, en loopt in een bijna rechte lijn naar de oude EE, de oude veenrivier die nog een restant heeft bij Woudsend en Ijlst. Op oude kaarten heet deze sloot in Gaasterland dus de oude weg en loopt door een onbewoond en laag (moerassig) gebied. Door Ypecolsga heet de sloot de weg omdat deze sloot tot in de 50er jaren dan ook belangrijk was voor het vervoer van goederen, over het water dus. In Gaasterland, tot aan de Fokke sloot, lopen alle verkavelingssloten loodrecht op de oude weg aan. Dit is dan ook de meest efficiente manier van ontwateren en is overal toegepast in de veengebieden. Dan is het verkavelingsblok in Gaasterland ouder dan het stuk in Ypecolsga. Met het verlengen van de oude weg sloot tot aan de oude Ee om daar het water te lozen, is ook de vraag beantwoord over de tijd dat de Fokke sloot gegraven is, namelijk ten tijde dat de ontginners vanaf Heeg op het oudere ontginningsblok van Gaasterland stuitten. Om de scheiding te accentueren werdt de Fokke sloot gegraven, die dan de waterafvoer van het Gaasterlandse blok overneemt. Het stuk sloot in Ypecolsga werdt met de ontginning de laatste ontginningsas, want iets verder kwamen de ontginners op de veenkoepel die later het Slotermeer werdt. Het is mogelijk dat de ontginningsas van Ypecolsga eerst bovenop de veenkoepel was ontstaan, maar na het volledig inzakken van de koepel en de wateroverlast die daarbij kwam, is men noodgedwongen weer wat terug getreden tot aan de weg sloot. Het einde van dit ontginningsblok ligt dus onder het water van het Slotermeer, maar de sporen van deze eerste ontginning zijn nog aanwezig. Dit zijn de Fokke sloot, en de waterlozing “de oude weg”, die langs Sloten loopt. Deze waterlozing loopt door tot in Doniawerstal waar de rechte sloot met wat kleine slingers overgaat in wat een oud veenriviertje lijkt, want de loop van de sloot slingert behoorlijk, om uiteindelijk in het Idskenhuister meer uit te komen.

Een hoge veenkoepel ontwateren en ontginnen vergt meer tijd dan vlakker hoogveen en is ook minder interessant vanwege de dikke laag veenmosveen. Dit veenmosveen is in wezen een soort veen dat uit mossen bestaat die in staat zijn om water vast te houden, en een zuur miljeu veroorzaakt. Voor landbouw is dit zeer ongunstig. Bij nader inzien zou het me dan ook niet verbazen dat men tot aan de veenkoepel is gegaan met ontginnen en de koepel zelf met rust heeft gelaten. Door ontwatering van het veen rondom de koepel is die koepel natuurlijk uit zichzelf ingezakt. Wanneer de lijn van de Fokke sloot wordt doorgetrokken tot aan het Wyckelerhop, dan loopt de sloot langs de koepel, niet er naar toe. Vanaf Gaasterland, aan de Wyckelerzijde van de Luts, ook een oude scheidingssloot, is men vanaf de Fokke sloot naar de hogere zandgronden gaan ontginnen. Bij het Wyckelerhop stuitte men al snel op zandgrond, zodat men een haakse bocht maakte en een afwateringssloot groef die de oude weg genoemd werdt. Deze oude veenkoepel is altijd een nat gebied gebleven, vooral tussen Gaasterland en Doniawerstal, dus eigenlijk ten oosten van de lijn Woudsend-Sloten. Dit is heel lang een leeg gebied geweest van natte hooilanden, tot aan de aanleg van de rijksweg van Sneek naar Lemmer in 1843 en het bemalen van deze lage landen. Zelfs op de kaart van 1932 zijn er nog maar weinig boerderijen in dit nog altijd natte gebied.

Dit verklaard dan ook de naam van Woudsend, of zoals het vroeger heette, Woldsend, het dorp aan het einde van het ontginningsblok met daarachter de veenkoepel.

De twee waterlosingssloten die de oude weg genoemd zijn bij Harich en Sloten waren eerst nog de enige “weg” (vaarwater). Na het graven van de Luts werdt dit de vaart naar de rest van Friesland, en na het bevaarbaar worden van het Slotermeer, werdt dit de vaar weg naar het noorden. De oude vaarten werden gewone waterlosingssloten of zelfs kleine stukken sloot langs een kavel. Dat er een vaarweg liep ten oosten van het Slotermeer, of eigenlijk de veenkoepel, en het feit dat het meer naar Sloten is vernoemd, wat pas in de 13e eeuw is ontstaan, en niet naar het oudere Woudsend of Ypecolsga, duid op het late tijdstip voor het ontstaan van dit meer. Dan schat ik het ontstaan van het Slotermeer op 14e eeuws als ondiepe watervlakte, en als bevaarbaar meer op 15e eeuw. Er is een aanwijzing wat duid op de late bevaarbaarhijd van het Slotermeer: de slag om Sloten van 1420, toen Fokke Oeckes, een oost Friesche hoofdeling, naar Sloten ging voor een beleg met de bedoeling om de stad te veroveren. Volgens Worp van Thabor voer het leger met meerdere schepen over de Fokkesloot, en niet via de kortere weg over het Slotermeer. Dan zal dit in 1420 dus nog niet mogelijk geweest zijn.

Op dit kaartfragment uit een kaart van Friesland van 1664 is de oude weg sloot naar Sloten zo te zien nog een belangrijke vaarweg.

 

Dan wil ik ook afrekenen met een hardnekkige mythe over het ontstaan van Sloten. Volgens de mythe ontstond Sloten op de kruising van een vaarweg en een landweg die een belangrijke handelsweg was van Staveren naar het duitse Bentheim. Het bestaan van deze weg is zeer onwaarschijnlijk omdat alle handelsroutes in de middeleeuwen over het water gingen. Vanaf Staveren kon er in de middeleeuwen via de Nagele naar de Overijsselse vecht gevaren worden, en de Vecht liep rechtstreeks naar Bentheim. Over land zou men dan dwars door ondoordringbare veengebieden hebben moeten lopen en Staveren zelf was al omringd door ondoordringbare veengebieden. Staveren is niet voor niks bij het water ontstaan en groot geworden dankzij de handelsvaart.

Maak jouw eigen website met JouwWeb