Kolonisatie oost Fryslan

Dantumadeel en Kollumerland.

 

Het oostelijke deel van Fryslân was vooral bedekt met veen, en op veel plaatsen is dat nu nog zo. Dit deel is het latere gekoloniseerde deel van Fryslân. Het is ook altijd het armere deel van Fryslân geweest. Wanneer is dit deel gekoloniseerd en hoe zou dit gebeurd kunnen zijn?

Op de kaart van noord Nederland van rond het jaar 1000, gebaseerd op de kaart van Peter Vos en aangepast door mijzelf, heb ik het oostelijke veengebied omcirkeld.

 

Op de kaart is te zien dat de Westergose en oostergose kleigebieden tot de onbedijkte kwelders behoren waarop de vele terpen gebouwd zijn en waar het merendeel van de bewoners te vinden waren. Dit was het landbouwgebied waar later de Friese elf steden ontstonden. Vanuit dit gebied werdt langzamerhand de veenrandzône ontgonnen en trok de mens steeds verder de veen wildernis in. Voor zuidwest Fryslân heb ik dit al beschreven en op deze pagina zal ik de kolonisering van het oostelijke veengebied beschrijven.

 

Ik begin bij het gebied ten zuiden van de Dokkumer Ee en Groot diep. Deze oude gegraven vaart, ligt bijna als een grens tussen de klei en het veen. Op sommige plekken was het veen tot aan de Ee te vinden, ook bij Dokkum. Tegenwoordig liggen de zuidelijke nieuwbouwwijken van Dokkum in het veen, de oude nieuwbouwwijk waar ook de Bonifatiuskapel gebouwd is, ligt op de klei. Dit veen in zuid Dokkum ligt onder een kleilaagje en is op sommige plaatsen nog best dik. Doordat de pleistocene zandlaag naar het zuiden oploopt is de veenlaag dichter bij Dokkum dan ook dikker dan verder naar het zuiden. De Woudweg en de Woudvaart ten zuiden van Dokkum geven ook aan wat hier te vinden is (woud of wold is de oude benaming voor veen wildernis).

 

Wat betreft deze Ee/Grootdiep werdt altijd gedacht dat het oostelijke deel een oude getijdenrivier was en een deel tussen Dokkum en Leeuwarden een gegraven vaart. Maar na het lezen van de masterscriptie van Jildau de Wit over de Dokkumer Ee kom ik zelf tot de gedachte dat het geheel tussen Leeuwarden en Lauwersmeer ooit gegraven is. Dat er grote meanders waren, en de meesten zijn nog te zien, in het Groot Diep komt simpelweg door de getijdenwerking met de gepaard gaande afzetting van klei totdat de Dokkumer nieuwe zijlen werden gebouwd in de 18e eeuw. Ook tussen Dokkum en Leeuwarden zijn wat kronkels te zien, maar waarom zouden er geen oude kreekbeddingen zijn gebruikt bij het graven van de vaart? Kijk maar naar de kaarten van Schotanus uit 1718 van Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel en west Dongeradeel, waar te zien is dat sommige vaarten wel heel veel meanders hebben. Deze vaarten zijn nog met primitieve middelen gegraven, dus is het logisch om oude kreken uit de tijd dat de onbedijkte kwelders nog ongerept waren, te gebruiken.

Wat ook opvalt aan de Dokkumer Ee is dat deze de lijn volgd van de lange kwelderrug die vanaf Leeuwarden via Stiens, Heijum, Ferwerd naar Holwerd loopt, en deze lijn loopt ook om het veen heen.

Zo rond het jaar 1.000 begon men voorzichtig het veen te ontwateren en ontginnen voor landbouw vanaf de kwelder/klei streek. De oude stroomrichting van het water was altijd al vanaf de hogere veengebieden naar de lagere kwelders, alwaar een kreken en prielen systeem het water afvoerde naar de zee. Maar de eerder genoemde lange kwelderrug, die in die tijd al zo hoog was dat het al als een soort natuurlijk dijklichaam fungeerde, belemmerde de afwatering. De oude Paesens kwelderstroom was eerst nog de belangrijkste waterafvoer voor dit hele gebied, maar ook deze stroom slibde langzaam dicht. De ontwatering van het veen zorgde dan ook voor wateroverlast, dus werdt het Grootdiep en de Dokkumer Ee gegraven. Deze vaart werdt doorgetrokken tot aan Leeuwarden aan toe zodat Leeuwarden en Dokkum verbonden waren door vaarwater. Ook tussen Sneek en Leeuwarden werdt een vaart gegraven, de Oude Vaart, deels door de oude bedding van de Boorne. Mede hierdoor konden deze drie plaatsen zich tot steden ontwikkelen.

Wie de aanzet gaf tot het graven van het Grootdiep/Dokkumer Ee is niet meer te achterhalen. Het is wel een feit dat iedereen er belang bij had dat het overtollige water afgevoerd werdt. Ik vermoed dan ook dat het graven van de vaart een gemeenschappelijke klus was, uitgevoerd door de bewoners van de kleistreek en de veenstreek. Met de primitieve middelen van de middeleeuwen moet het een enorm werk zijn geweest dat jaren geduurd moet hebben. En doordat het Grootdiep een open verbinding met de zee had, eerst ook nog de Ee tot aan de oude zijl, moesten er ook dijken aangelegd worden om de lagere gronden droog te houden bij vloed. Interressant is wel het feit dat er alleen dijken aangelegd zijn tot in Dokkum, om precies te zijn tot aan de zijl die daar tot 1729 het zoete water van het zoute water scheidde. Ten westen van Dokkum zijn geen noemenswaardige dijken meer, alleen restanten van jaagpaden die gebruikt werden voor de trekschepen. De hoogte van de landerijen die niet zijn afgegraven liggen op 20 tot 40 cm boven NAP, op sommige plekken hoger, en dat moet ten tijde van het graven van de Ee hoger zijn geweest.

Er ligt ten zuiden van Dokkum een stuk hogere zandgrond wat rond het jaar 1.000 nog bedekt was met veen, maar na ontginning zal dit zand vanonder het veen tevoorschijn zijn gekomen. Dit zijn enkeerd gronden en podzol gronden, zandgronden die eerst overdekt zijn geweest met veen. Op deze wat langgerekte pleistocene zandgrond zijn meerdere dorpen ontstaan. Op de westelijke punt Rinsumageest, op het midden de oude dorpen Ackerwolde, Murmerwolde en Dantumawolde, tegenwoordig tot een dorp gegroeid (Damwâld) en iets hoger zit Wolterswolde (Walterswâld) en daarnaast ten oosten Driesum. Op oude kaarten is te zien dat deze dorpen het hart van Dantumadeel vormen en als een eiland in de leegte liggen. Er ligt al een oude weg die deze dorpen met elkaar verbind en deze dorpen en de weg zou als de ontginningsas kunnen worden gezien van waar het veen is ontgonnen. Ik denk dat deze dorpen juist daar zijn gebouwd vanwege de hogere zandgrond en door de vorm van deze zandhoogte bijna als een lint aan de weg liggen. Zelf kan ik niet echt een ontginningsas zien op de kaart van Eekhoff van 1847, wel een duidelijke waaiervormige veen ontginning. Het veen werdt dan ook duidelijk vanuit de kleistreek ontgonnen. Deze waaiervorm komt zelfs terug in de vorm van de grietenij Dantumadeel. Dantumadeel is ook een van de oudste grietenijen en dat is misschien wel dankzij de zandhoogte waar de dorpen op ontstaan zijn. Buiten deze dorpen is Dantumadeel vrij leeg met in het uiterste zuiden het dorp Veenwouden. Veenwouden is een samenvoegsel van twee oudere dorpen die jonger zijn dan het lint van dorpen dat noordelijker ligt.

In welke eeuw het lint van dorpen ontstaan is zou wel eens de vroege 13e eeuw kunnen zijn. Pas na de ontginningen en daardoor de bodemdaling kwam de zandhoogte hoger te liggen dan het inklinkende veen. Van Rinsumegeest kan ik wel met zekerheid zeggen dat deze plaats zijn naam kreeg toen het veen zover was ingeklonken dat de zandrug hier hoger kwam te liggen. Geest, ook wel gaast, is de oude naam voor hoge zandrug, zie ook Gaasterland. De kolonisten die het veen ontgonnen zullen als eerste hun huizen op het veen gebouwd hebben, en verhuisd zijn wanneer het inklinkende veen te nat werdt. Zo ontstond de doorgaande opstrekkende verkaveling dwars over de zandhoogte die eerst nog onder het veen verborgen was. Door het midden van Dantumadeel loopt deze opstrekkende verkaveling helemaal door tot bijna aan Veenwouden aan toe. Op andere plekken in Dantumadeel is te zien op oude kaarten dat het veen zover inklonk dat het te nat werdt en niet meer geschikt als landbouwgrond, en op sommige plekken zo ver inklonk dat er meertjes ontstonden. De meeste meertjes zijn later weer drooggemalen, maar voordat de watermolen was uitgevonden waren die zeer natte gebieden waardeloos geworden. Men trok toen naar de zandhoogte alwaar het lint van dorpen kon groeien. Daaromheen werdt het land weer leeg, op een paar hogere stukken na. Op de kaart van Friesland uit 1665 heeft de tekenaar ten zuiden van Driesum dan ook wildernis getekend. Geen ongerepte wildernis, maar onbruikbaar land.

Door archeologisch onderzoek is ook gebleken dat de bewoning op de zandhoogte 12e of 13e eeuws is, maar de veenontginningen moeten al eerder begonnen zijn. Vandaar ook dat ik denk dat men niet direkt op de zandhoogte is gaan wonen, maar pas nadat het veen rondom te nat werdt. De zandhoogte bestaat uit arme zand en keileem lagen, niet echt geschikt voor middeleeuwse landbouw. Door de aanwezighijd van enkeerdgronden en laarpodzolbodems op de zandhoogte, zullen de boeren een zelfde soort bedrijf hebben gehad als in Gaasterland en de hoge Drentse zandgronden. Veel schapenboeren die de schapen op de heide lieten grazen (na het verdwijnen van het veen begon vaak heide te groeien zelfs op arme zandgrond, zie Bergumerheide) en s’winters de schapen op stal hadden staan, waarna in de lente de schapen weer naar buiten gingen, en de stalmest vermengd met heideplaggen als bemesting op de akkers werdt gebruikt. Gezien de nu nog bestaande eeuwenoude verkavelingspatronen waren de akkers tot ver van de zandhoogte aanwezig, maar de boerderijen waren gebouwd op de zandhoogte. Pas later met de komst van bemaling kwamen er weer boerderijen in het veen en dan nog op de drogere stukken. Dit is nog het duidelijkst te zien op de kaart van Eekhof. Ook op andere kaarten uit die tijd zijn de natte gebieden ingetekend, maar dezelfde markering werdt ook gebruikt voor volledig vergraven venen waarbij alleen de arme zandgrond overbleef en weer tot heide velden werden. Op een van deze heidevelden is het dorp Twijzelerheide ontstaan eind 19e eeuw waar tot aan de 18e eeuw nog een stuk hoogveen was.

 

Waarom de grootschalige veenontginning niet eerder is begonnen dan rond het jaar 1000 is eigenlijk logisch te verklaren. Ik schreef al eerder over de bevolkingsgroei die vooral veroorzaakt is door immigratie, waardoor er meer landbouw gronden nodig waren welke de aanzet was tot de grootschalige veen ontginningen zo rond het jaar 1000. Dit lijkt bevestigd te worden in het rapport van het archeologisch onderzoek aan de drie terpen vlakbij Dokkum. Alhoewel deze drie terpen voor een groot deel afgegraven zijn, en het terrein gevlakt, zijn er nog wel vondsten gedaan waardoor een datering van de bewoningsperiode gedaan kon worden, tezamen met C14 datering van de veenlaag. De terpen zijn ergens in de Romeinse tijd opgeworpen bovenop het veen en de bewoning kon gedateerd worden tot en met de Karolingische tijd, maar niet later dan dat. Dit zou er op kunnen wijzen dat de bewoners van deze terpen eeuwen lang een goed bestaan hadden op die plek, maar toch weer vertrokken na de Karolingische tijd. Zijn ze verder het veen in getrokken omdat het lage kleigebied te nat werdt toen de Peazens dichtslibde en door veenontginning er wateroverlast kwam? Mol en de Langen schreven ook over deze hypothese in het rapport over de terp waar het klooster de Sionsberg heeft gestaan, vroeger vlakbij Dokkum. Ook zij denken dat de oorspronkelijke bewoners lang voordat het klooster daar kwam, het veen ingetrokken zijn, al ontginnend naar het zuiden.

 

Oostelijk van Dantumadeel lag de Grietenij/gemeente Kollumerland en nieuw Kruisland, nu een deel van de gemeente Noardeast-Fryslân. Dit gebied is ooit Gronings gebied geweest, er loopt nog altijd een taalgrens door dit gebied. Vanaf Kollum naar het oosten wordt nog het groningse Westerkwartierse dialect gesproken. Ook de Grietenij Dantumadeel had eerst nog een strook van Kollumerland, dit is aan de oude veenontginnings verkaveling goed te zien. Maar het grootste deel van Kollumerland is een kleigebied en voormalige kwelder. Het deel dat Nieuw Kruisland heet is een bedijkte kwelder, maar dit is een jonge kwelder. De Lauwerszee is namelijk niet oud, ongeveer van de zelfde leeftijd als de Zuiderzee, met dezelfde ontstaansgeschiedenis. Er is namelijk in het Lauwersmeer gebied door archeologen sporen van veenontginning en zoutwinning (moernering) gevonden. Ten oosten van de lijn Dokkum – Metslawier is ooit een veengebied geweest waarvan er nu nog altijd een beetje rest.

Door die veenontginning/moernering en daardoor bodemdaling, hadden stormvloeden steeds meer grip op het land. Het resterende veen werdt weggespoeld en er werdt klei afgezet, steeds dieper het land in. Toen de oude Groninger rivier de Hunze zijn bedding verlegde naar het westen, ontstond de zeebaai die de namen Groninger diep en Dokkumer diep ging heten. De Lauwers was het zeegat tussen Schiermonnikoog en het verdwenen eiland Bosch. Het veenriviertje die Lauwers werdt genoemd, was eerst nog een veenbeekje, die zamen ging met de oude Ried, ook een klein veenbeekje. Maar door het wegslaan van het veen door de zee, kwam er ook zeewater in deze beekjes bij vloed, en werdt er klei afgezet in deze beekbeddingen. Dit is nog altijd op bodemkaarten te zien.

De kronkelende lijn door het midden van de kaart is de oude beekbedding

Bodemkaart van hetzelfde gebied. Westergeest ligt in het bruine gebied (hogere zandgrond), de beekbedding loopt daar onderdoor met in donkergroen en grijs kleiafzettingen. Blauwe en paarse kleuren zijn veen.

 

Ook tussen Westergeest en Wijgeest loopt een strook klei die in een oude beekbedding is afgezet. De naam van deze beek is verloren gegaan, het grootste deel van het oude veenlandschap is immers ook weggeslagen door de zee. Zouden de veenontginners die de gebieden rond het huidige Lauwersmeer gebied bewoond hebben verdronken zijn tijdens stormvloeden? Of veel verder weg getrokken zijn op zoek naar hogere gronden? Dat de naam van de beek verdwenen is zegt veel. Zou dit ook gebeurd kunnen zijn met de Lauwers? Dat de originele naam van de beek verloren is gegaan, en dat later met elke vloed de verbrede bedding van de oude beek deze de naam van het zeegat kreeg? Meer over de Lauwers op deze pagina.

 

Wat wel duidelijk is, is dat deze oude beek die tussen Westergeest en Wijgeest loopt en naar het westen buigt onder Westergeest door, duidelijk onderdeel was van de veenontginning zoals te zien op de kaart van Eekhoff. De beek had een waterafvoerende functie, maar in 1847 was de beek niet meer dan een sloot met verder stroomafwaarts overgaand in een gegraven vaart. Was deze beek mede met de Lauwers en oude Ried een stroom die tussen Schiermonnikoog en het eiland Bosch het zeegat vormde van de Lauwers? En is de naam van het eiland Bosch niet een aanwijzing dat er zelfs tot in de huidige Waddenzee nog veen geweest is? Al dit veen is dus door menselijk toedoen verzwolgen door de zee, maar dit proces heeft eeuwen geduurd. Er wordt aangenomen dat de Lauwerszee ergens in de 8e tot 10e eeuw is gevormd. Ik denk dat dit later is gebeurd, pas na de 10e eeuw. Er waren de stromen van de zamengevloeide veenbeken/riviertjes en de Hunze toen die een westelijke rivierbedding kreeg. De zee had hier dus al heel lang stukken veen kunnen wegspoelen en een grote baai kunnen vormen. Dit gebeurde pas door menselijk toedoen. En als dan de zee invloed krijgt op de ontgonnen veen gebieden, dan is door de archeologie aangetoond dat dit pas laat gebeurde. De archeologie heeft ook aangetoond dat de eerste dijkenbouw voor dit deel van Fryslân ook vrij laat is, aangezien de terpen tot het einde van de late middeleeuwen nog opgehoogd werden, en met de Nederlandse definiering van de middeleeuwen is dit tot ongeveer 1566. Dit betekend niet dat er tot die tijd geen dijken waren, eerder dat men het ophogen van de terpen nog steeds nodig achtte. De eerste zeedijken waren dan ook nog laag en slap met vele doorbraken tot gevolg. Wat ook meespeeld is dat de datering van terplagen er vooral naar het aardewerk wordt gekeken, en dit zijn vrijwel altijd scherven. In het verleden werd gebroken aardewerk gewoon als afval in de bodem begraven, en een afvalkuil(tje) kan door verschillende terplagen gaan. Scherven uit denieuwe tijd wordt namelijk ook in terplagen gevonden maar wordt vaak niet eens behandeld. Dan is er ook nog eens een grote schaarste aan archeologisch onderzoek in Kollumerland. Wanneer zijn dan de dijken om Kollumerland en Nieuw Kruisland aangelegd?

Hier in dit deel van Fryslân is de dijkenbouw gedeeltelijk wel gedocumenteerd. Volgens wikipedia werdt de oude zeedijk bij het later ontstane Kollumerpomp ergens rond 1315 gebouwd, een bron wordt niet genoemd. Aan het andere einde van de dijk, waar die de Lauwers kruist, bouwen de monniken/lekebroeders van het Gerkesklooster een zijl, waar het gehucht Munnikezijl ontstond. Op de kaart van Eekhof staat daar het jaartal 1471, wikipedia noemt het jaartal 1476. Is de zijl direkt tijdens de aanleg van de dijk gebouwd, dan weten we dus wanneer die gebouwd is. Maar er is ook sprake van een stuk dijk dat bij Warfstermolen in een vrij rechte lijn naar Pieterszijl loopt. De geschiedenis van Pieterszijl noemt echter de bouw van de zijl (in het Nieuwe Zijldiep,een kanaal dat van de Lauwers aftakt) als 1476, en Pieterszijl ligt in de Ruigewaard polder die een dijk om de polder heeft die naar Munnikezijl loopt.

1476 lijkt mij een wat late datering voor een dijk die een groot deel van de toenmalige grietenij Kollumerland beschermen moest. Alhoewel, deze grietenij bestaat ook maar sinds 1500, dus nadat de oude zeedijk aangelegd is. Dit bedijkte land en voormalige kwelder, die tot aan de zandruggen en veengebieden reikte, is ook nu nog een vrij leeg gebied, met alleen Burum als (terp)dorp dat al voor de bedijking bestond. Op de AHN kaart valt wel op dat de voormalige kwelders vrij hoog opgebild zijn, dus ook voor de bedijking moet er landbouw mogelijk geweest zijn, net als met het Bild. Dat dit opbillen vrij snel ging bewijst de nieuwe zeedijk die omheen het Nieuw Kruisland ligt, en deze dijk is met zekerheid gedateerd op 1529, dus minder dan 100 jaar na de oude zeedijk. Dan kom ik weer terug op het archeologisch onderzoek in Burum waarin geschreven werdt dat de ophoging van de terpen tot het einde van de late middeleeuwen doorging, en dan kom je uit op de zelfde tijd als de periode van dijkenbouw.

Om terug te komen op de “pomp” (=primitieve zijl) van Kollumerpomp, dan wordt er als bouwjaar 1451 opgegeven, dus 20 jaar voor de bouw van de Munnikezijl. Bedenk nu dat de dijkenbouw met de primitieve middelen van die tijd een enorm moeilijke klus was die zeker vele jaren geduurd moet hebben, dan klinkt dit veel logischer. Ondertussen heb ik ook de bron gevonden waar dat jaartal van 1315 vandaan komt. In de 19e eeuw schrijft ene Johannes Arnoldus Andreae een boek over het klooster Gerkesklooster, dat vele landerijen in Kollumerland en Nieuw Kruisland bezat. Deze schrijver schreef ook een boek over de historie van Kollumerland, dus dat kan ook de bron zijn. Deze Johannes schrijft over een dijk die vanaf Ter Luine naar een plek waar later (!) de plaats Pieterszijl zal ontstaan. Hij noemt geen jaartal, alleen maar begin 14e eeuw. Daarbij schrijft hij dat “het zonder twijfel geschiedde met medewerking van het Gerkesklooster”. Als ik dit goed lees dan heeft hij dus nergens een oorkonde van het oude klooster kunnen vinden dat hierover bericht, hij fantaseerd hier alleen maar over, iets wat vaak gebeurde in die tijd. Maar dan komt het, hierna schrijft Johannes over een overeenkomst met de inwoners van Augustinusga en het Vrouwenklooster Galilea over het onderhoud van “eene” (welke?) sluis en kleiweg op kosten van het vrouwenklooster. Deze overeenkomst is gedateerd op 1315.

Maar Augustinusga ligt ten zuidwesten van het Gerkesklooster, welke zelfs op het grondgebied van het dorp Augustinusga ligt. Dit dorp en het gebied ervan, ligt mijlenver van de oude zeedijk van Kollumerland. Wat wel op het grondgebied van het dorp ligt, is de oude Ried, een toendertijd nog bestaande veenrivier met een eerst nog open verbinding met de zee. Door deze rivier is na het ontstaan van de zeebaai ( het huidige Lauwersmeer) met hoge vloeden zeewater naar het binnenland gespoeld, waardoor er klei is afgezet in de oude rivierbedding. Langs deze oude rivier is ooit een dijk geweest en een dijkweg, alsook een oud verlaat (sluis welke ook doorgang bood aan schepen). Dan zal die overeenkomst eerder over deze dijk gaan dan die in Kollumerland. Zodoende kan die vroege datering van de oude zeedijk van Kollumerland dus niet 1315 zijn geweest, maar eerder rond 1450. Begrijpend lezen van bronnen is moeilijk blijkbaar. Verderop in zijn boek spreekt Johannes zichzelf tegen, door over een geschil te schrijven tussen het klooster en een boer. Dit gaat over landerijen ten weerszijden van de Gruyts, een oud afwateringskanaal (deels oude kwelder kreek) die midden door Kollumerland loopt en nog steeds bestaat. De schrijver noemt deze landerijen “vrij zeker buitenlanden”, dus buitendijks land. Dit geschil was ten tijde van het jaar 1441 volgens de schrijver. Hiermee geeft hij dus domweg toe dat de oude zeedijk er nog niet was.

Even verder schrijft Johannes dit: “in 1453 ontwierp de abt een plan om eene zeewering te leggen waardoor het later ingedijkte Kruisland aan de zee zou worden ontwoekerd. De schrijver bedoelde wel zeker de oude zeedijk, want deze zou het buitendijks land van Kollum en Buitenpost beschermen. De oude dijk langs de oude Ried liep namelijk niet naar Buitenpost, dus dat land was inderdaad buitendijks. De nieuwe zeedijk om het Kruisland kwam gereed in 1529, dit is bekend. Zodoende kan ik nu zelfs konkluderen dat de oude zeedijk pas na 1453 aangelegd is.

Maak jouw eigen website met JouwWeb