Kolonisatie Zw Fryslân
In het verleden hebben archeologen sporen gevonden van de aanwezigheid van de prehistorische mens. Het meest spectaculair was de vondst van de grafkist bij Rijs. Interressant is ook het feit dat er in het oude Gaasterland geen noemenswaardige vondsten uit de middeleeuwen zijn gedaan. Eigenlijk niet meer dan een Viking ring die met een metaaldetector is gevonden. Aan de ene kant is dit vreemd, omdat de gaasterlandse hoogten geschikt lijken te zijn voor bewoning, al helemaal in de tijd dat heel zuid Fryslân bedekt was met hoogveen. Hier tegenover staat dat Gaasterland dan wel een ‘eiland’ temidden van enorme uitgestrekte en ondoordringbare venen lag.
Aan de andere kant is er naar mijn weten ook nog geen onderzoek gedaan. Een groot deel van Gaasterland is bedekt met bossen, de meeste aangeplant door de families die op huize Rijs woonden. Daarvoor was Gaasterland een woest heide en wildernis gebied.
Het oude kwelder en kleigebied van Westergo was al eeuwen lang bewoond, en van hieruit heeft de mens al vroeg pogingen gedaan om de rand van het veen te koloniseren en te ontginnen. Dit liep meestal uit op een mislukking wanneer het veen inklonk en de bodem daalde, en dus weer overstroomd werdt door het zoute zeewater. Zo rond het jaar 1000 ging men wel veel serieuzer aan de slag om de randvenen te ontginnen, noodgedwongen vanwege de bevolkingsgroei. Daarnaast ging men ook de veenriviertjes op om vanaf die riviertjes het veen te ontginnen. Dit is volgens mij ook zo gegaan in het zuidwesten van Fryslân. Er waren dan ook meerdere veenrivieren en beken die uit de hoogveengebieden kwamen. Deze riviertjes zijn op oude kaarten nog goed te vinden, voorzover de mens een rivier of beek in oude staat heeft gelaten. Sommige van deze riviertjes hebben hun oorspronkelijke uitloop verloren door de vorming van de zuiderzee, zoals de Horsa bij Workum.
Op de kaart van Schotanus van 1718 is het riviertje nog goed te herkennen. Het lijkt er op dat de Horsa doorliep in wat eerst een baai was tussen Hindelopen en Workum, wat later ingepoldert werdt. Wat vooral opvalt zijn de ontginnings sloten tussen Workum en de Horsa die verbreed zijn voor de scheepvaart. Vanuit de stad moeten de kooplieden zo een goede verbinding met de zuiderzee en de rest van Friesland hebben gehad.
Wat mij vooral opvalt op deze oude kaarten, is dat Workum eruit ziet als een typische veenontginnings plaats. Een lintbebouwing met daarachter de verkavelings sloten die uitlopen op een oud veenriviertje. Workum ligt dan ook nog op een oude strandwal. Net naast de lintbebouwing aan de zuidoost zijde van Workum zijn een aantal terpen waarvan er voorzover ik weet twee van zijn onderzocht. De ene is de terp waar later Algerburen ontstond. Het onderzoek naar deze terp heeft op het internet gestaan, maar ik kan het niet meer vinden. Wat ik nog wel weet is dat deze terp tot in de 15e eeuw is bewoond en opgehoogd.
Een andere terp die onderzocht is kan nog wel op het internet gevonden worden:
Hieruit blijkt dat deze terp tot in de 14e eeuw werdt bewoond. Daarna werdt de terp verlaten door mogelijk veel wateroverlast die een dik pakket klei heeft afgezet. Dit zou kunnen duiden op het nog niet bestaan van de zuiderzee dijken in de 14e eeuw tot misschien de 16e eeuw. In de 16e eeuw is er wel weer bewoning op de terp en ontstaat Igleburen. Met de baai ten zuidwesten lijkt het me wel logisch dat er pas weer op de lage terp gewoond kan worden nadat de oude zeedijk opgeworpen is. De oude zeedijk is nu niet hoger dan 2,20m en rekening houdend met inklink en bodemdaling zal de dijk ooit misschien 2,50m geweest zijn. Maar wel veilig genoeg om in het lage land te gaan wonen.
Wat staveren betreft kan ik eigenlijk alleen maar hetzelfde concluderen; ook hier weer een lintbebouwing, alleen gaat het hier vermoedelijk om lintbebouwing langs een oud veenriviertje. Geert Overmars heeft een master studie gedaan naar de archeologische opgraving van de stadsfenne in Stavoren die gedaan is in 1963 en 1964 op initiatief van Herre Halbertsma. Dit was een grote opgraving gedaan door vele vrijwilligers waar zeer veel vondsten gedaan zijn, maar nooit uitgewerkt is. Met andere woorden, de vele vondsten zijn in depots beland, of zelfs verdwenen, en er is nooit een uitvoerig verslag van gemaakt. Ik denk dat Herre hoopte dat het oude legendarische klooster van Odulphus zou worden gevonden, en toen bleek dat er niets van het klooster of zelfs maar van die tijd gevonden werdt, was zijn aandacht weg. Maar deze Geert heeft dus wel een scriptie gedaan welke tot voor kort ook nog op het internet gevonden kon worden. Gelukkig heb ik het op de harde schijf staan.
Uit deze grote opgraving in de zestiger jaren van de vorige eeuw, bleek dus dat Staveren aan weerszijden van een veenriviertje was gebouwd, met als vroegste datering de 12e eeuw. Ook de opgraving op het terrein van het oude blokhuis en bij de sluizen bevestigd dit. Van voor het jaar 1100 is nog niets gevonden, en het is veel te gemakkelijk om te zeggen dat de nog oudere stad door de zuiderzee is weggespoeld. De zuiderzee is pas na het jaar 1100 ontstaan.
Wat wel bekend is; de stichtingsdatum van het bendictijner klooster genaamd st. Odulphus: 1132.
De plaats Staveren zal dan al bestaan hebben en de bewoners van Staveren hadden toen al stadse allures. De oevers van het riviertje werden beschermd met beschoeiing, en de straat werd geplaveid met planken. De huizen waren uiteraard van hout. Het is bekend dat Staveren een oude handelsplaats was, en dit blijkt nu dus ook door de opgraving. De haven was dan in het begin langs de kaden in de plaats, pas veel later werdt de haven buiten de stad aangelegd waar die nu nog is. Het klopt wel aardig met de geschreven bronnen. Om een plaats met zoveel inwoners te voeden, is een groot landbouwgebied nodig. Daarvoor werdt het naastgelegen veen ontgonnen wat resulteerde in bodemdaling en hierdoor ontstonden de noorder en zuidermeer. Staveren werdt hierdoor bijna een eiland en als het geen handelsplaats was, waren de bewoners misschien wel verhuisd naar Hindelopen of Workum. Deze meren stonden de groei van Staveren dan ook letterlijk in de weg, en het was één van de redenen dat Staveren nooit een grote stad is geworden.
J.A.Mol schrijft over de slag bij Laaxum met als hoofdfiguur ene von Schaumburg die volgens een biografie gelegerd was in Staveren. De beschrijving van Staveren is treffend; “van drie zijden omringd door de zee (noord, west en zuid) en in het oosten een groot moeras zodat Staveren alleen via een dijkje bereikbaar was over land”. De slag bij Laaxum was in het jaar 1498 en hieruit blijkt dat de noorder en zuidermeer bij Staveren toen nog steeds veenmoeras was en nog geen meren.
Een andere reden voor het niet verder groeien van de stad is het slecht bereikbare achterland en concurrentie van andere steden toen de zuiderzee gevormd werdt en Enkhuizen, Hoorn en later Amsterdam goed bereikbaar werden. Dichter bij huis namen Hindelopen en Molkwerum een deel van de handel over.
Staveren ligt op een oude pleistocene hoogte/keileemrug, Molkwerum en Hindelopen liggen op een oude strandwal/kwelderrug, dus net wat hoger en op wat steviger bodem dan het veen. Hierdoor konden de bewoners zich dan ook handhaven toen het omringende veen werdt ontgonnen en bodemdaling optrad.
Tot zover is het mij wel duidelijk hoe de kolonisten vanaf de Flie stroom aan land kwamen. Maar verder landinwaarts is het veel lastiger om te bepalen hoe de kolonisten toendertijd het veen in trokken. Ik heb hier wel een idee over, wat ik nog nergens anders ben tegengekomen. De Flu of Fluus stroom. Ik heb het vermoeden dat er een veenrivier was waar nu het meer de Fluessen is.
Op oude kaarten is het wat duidelijker te zien, vooral op de kaart van Christiaan Sgroten. Deze kaart is voor die tijd, nog zonder landmeetkunde, vrij nauwkeurig. De tekenaar had veel kennis van de topografie want praktisch alle plaatsen staan op de juiste plek en de kust lijkt ook vrij nauwkeurig getekend. Daar staat tegenover dat de drie grote meren weer niet erg nauwkeurig zijn getekend, vooral het Slotermeer, dat zelfs nog geen naam heeft. Of zien we hier het resultaat van de veen ontginningen en de vorming van de meren. Toendertijd bestond het pikmeer bij Grou ook nog niet. En was het de bedoeling om de situatie in de winter weer te geven? Het is bekend dat tot aan de uitvinding van elektrische gemalen (en nog jaren daarna) er veel landerijen in het lage midden van Friesland onder water stonden in de winter. En waren er nog geen dijkjes rondom de grote meren aangelegd zoals die er nu zijn? Dan is het wel logisch dat het slotermeer bijna tot aan Ter Oele en Idskenhuizen kwam, wat trouwens nu ook zo zou zijn waren er geen dijkjes geweest.
Kijken we dan naar de Fluessen, dan valt op dat er nog geen echt meer is ontstaan, vooral daar waar de Morra en de andere meren nu zijn. Dit was allemaal hoogveen en nu nog wordt een groot deel van het land rondom de Fluessen en het Hegermeer geklassificeerd als hoogveen gronden, maar zie dit meer als restant van hoogveen.
Schotanus kaart van 1718 met in rood de vermoedelijke loop van de Fluus.
Het zou best kunnen dat daar waar nu het Hegermeer is een hoogveen koepel was, van waar een beekje begon die naar het zuidwesten stroomde en al vrij snel een rivier werdt. Deze rivier stroomde dan langs de zwarte woude, door wat nu de Kuilaart genoemd wordt, langs Galamadammen, waar de Galama’s een sluis hebben gebouwd, via de Morra wat moeras betekend, dan via de Geeuw wat waterweg betekend, langs het noorden van de hoogte van Warns, daar waar nu het Johan Frisokanaal is, om dan naar het zuidoosten te buigen en het hele eind langs de hoogte van Warns en tussen Warns en Scharl door en via Laaxum weer afbuigend naar het zuidwesten waar nu het Ijselmeer is. Dit laatste stuk heette it pot flu, en flu is de oude benaming van een stroom, net als de Flie, waar de pot flu uiteindelijk in uitgestroomd moet zijn. Van deze oude rivier is niks meer over dan veel oever afkalving en een stuk kanaal. Op de oude kaart van Schotanus uit 1718 is nog wel een spoor van de oude rivier te zien, en dan vooral it Pot flu. Ook de vele eilandjes in de Fluessen verraden dat hier niet altijd een meer was. Ook opmerkelijk is het zij-riviertje waarlangs Elahuizen, Nijega, Oudega, en Kolderwolde gebouwd zijn.
Dan zou het best kunnen dat de kolonisten de Flu of Fluus opgevaren zijn, de hoogte van Warns herontdekten, of zouden hier toen al mensen gewoond hebben? Archeologen hebben wel ontdekt dat de hoogte van Warns ook al in de steentijd bewoond was, maar geen vondsten uit de vroege middeleeuwen, wel van, alweer, na 1100. Op de kaart van Schotanus zijn ook duidelijk verkavelings of ontwateringssloten te zien die dwars op it Pot gegraven zijn.
Verder stroomopwaarts zullen de kolonisten met het verkennen van de wildernis, de hoogten van Hemelum en Koudum ontdekt hebben. De vraag is of de kolonisten het veen ontgonnen vanaf de rivier, of vanaf de hoogtes in de richting van de rivier. Hoe dan ook, de dorpen kwamen op de hoogtes tot stand.
Nog verder stroomopwaarts zijn de kolonisten langs de oever begonnen met de wildernis te ontginnen om er een bestaan op te bouwen. De naam Zwarte Woude duid denk ik op een Elzenbroekbos met voornamelijk de zwarte els, Alnus glutinosa. Dit bos zal al snel ‘opgebruikt’ zijn met het kappen van de bomen voor bouwmateriaal of brandhout. Zullen de kolonisten eerst vanaf de oever van de Flu zijn gaan ontginnen, of direkt al vanaf het zijriviertje waar de dorpen nu nog zijn. Dit zou me niks verbazen als je kijkt naar de bebouwing en het landgebruik. Op de oude kaart is te zien dat alle bebouwing op de rechteroever (van onderen gezien) is en de kavels eindigen bij een rechte vaart. Op de linkeroever staat ‘wild land’ wat duid op nog onontgonnen veen. De oever afkalving en dus het ontstaan van het meer de Fluessen duid op veenontginning, maar als de kolonisten er al vroeg achter kwamen dat ontginning langs de rivier oever slecht zou aflopen, en dus niet verder gingen maar verkasten naar de rechteroever van het zijriviertje, dan lijkt me dat wel logisch. Doordat het hoogveen tussen het zijriviertje en het uitdijende meer een soort van buffer vormde, waren de kolonisten relatief veilig voor overstromingen. Hoogveen kon tot zeker 5 a 6 meter hoog worden, maar zal hier al flink ingeklonken zijn geweest, maar volgens de kaart van Schotanus van 1718 was het veen nog steeds hoog genoeg om het water van de Fluessen tegen te houden. Er zijn zo te zien nog geen dijken of sluizen gebouwd. Pas vanaf 1805 is dit hoogveen afgegraven voor de turf wat toen zeer waardevol was. Dit was een initiatief van lokale boeren en grondbezitters die vele stukken land, ook aan de overzijde van de Fluessen, opkochten voor dit doel. Men ging echter zo rigoreus te werk, er werden meerdere lagen turf gestoken, dat de bodem zo laag kwam te liggen dat de overhijd er een einde aan maakte om te voorkomen dat al het land verloren ging aan het water. In het begin zijn er al dijken en een sluis aangelegd vanwege de bodemdaling.
De ontstane polder heeft nu een diepte van tussen de 1,50 en meer dan 2 meter onder NAP. Als je vanaf Harich over de Bokkeleane naar Oudega rijd, en over het bruggetje over de Rien komt, dan duik je ook echt in een gat.
Deze Rien of Rijn is ooit als een afscheidingssloot gegraven tussen Harich en Noordwolde, zoals de streek werd genoemd. (lokaal altijd “de Wâlde” genoemd) Eerst nog in het veen gegraven, maar tijdens de turfgraverij bedijkt. Ook het waterpeil van de Rien is nu veel hoger dan de bodem van de polder. De Rien was ook de grens tussen de grietenijen Hemelumer oldephaert en Noordwolde en Gaasterland. Het was ook de scheiding tussen Westergo en Sevenwouden.
Met de naam “de Wâlde” wat dus ook wild land betekend, hebben we nog een aanwijzing dat de streek gedeeltelijk tot twee eeuwen terug nog veen wildernis was, en ook hier zag Frieslân er heel anders uit dan nu.
Tussen de Fluessen en Workum ligt een zeer interressant gebied; it Heidenskip. Dit is een goed voorbeeld van een mislukte ontginning. Ik bedoel hiermee dat na de eerste ontginning het hele gebied of onder water kwam te staan, of dat het te nat was om er te wonen en werken. Feit is dat het grootste deel van dit gebied een dikke laag zware klei gekregen heeft welke bovenop het veen ligt. De zee heeft het ingeklonken veen kunnen overspoelen en daarmee klei afgezet. Bij het afgraven van de laag klei bij de Wolvetinte om hier een natuurreservaat van te maken, zijn oude verkavelingssloten gevonden. De sporen van de eerste ontginning moeten nog onder de klei liggen, maar op de klei is hier niks meer van te zien. De verkaveling van dit hele gebied ziet er uit als een klei verkaveling, en ziet er zelfs rommelig uit. Er is niet echt een lijn in te ontdekken, zoals te zien is op oude kaarten en op de satteliet foto’s. Op de Schotanus kaart van 1718 is te zien dat it Heidenskip en vrijwel verlaten gebied is met sporadisch een woning of boerderijtje. Eendekooijen zijn er wel, en deze kwamen vooral voor in moerassen of onbruikbaar land.
Net over de grens met Wymbritseradeel is te zien dat ook hier veel verdronken land is, maar tussen de vele meertjes hebben de kolonisten zich wel kunnen handhaven en zijn er dorpen gsticht: Heeg, Gaastmeer, Idzega, Oudega en Nijhuzum. De kaart geeft al aan dat de bodem hier beter geschikt is om op te settelen, hier ligt een oude pleistocene zandrug, wat de naam zanderige grons en sandmeer ook aangeeft. De pleistocene zandlaag ligt veel dieper in het Heidenskip met daarbovenop nog altijd een dikke laag slappe veengrond.
Waar de naam Heidenskip vandaan komt weet niemand meer. Het heeft het woord heide in de naam, wat vrij logisch klinkt aangezien in de middeleeuwen alle (veen) wildernis heide genoemd werdt, en de bewoners daarop heidenen. Dit komt nog uit de tijd dat de missionarissen de plattelandsbevolking probeerde te bekeren tot het christendom. Het zou dus ook nog kunnen dat de kolonisten in dit gebied nog geen christenen waren, en door de afgelegen ligging dit ook nog lang bleven. Dan bedoel ik het gebied langs de oevers van de Fluessen, en als dit gebied als laatste werdt betreden door die kolonisten, en het hoogveen zich wat langer kon handhaven dan het gebied dichter bij Workum, waar de kleilaag dikker is, dus langer onder invloed van de zee was, dan leefden de kolonisten hier dus min of meer afgesneden van de bewoonde wereld.
Zou dit ook de reden kunnen zijn voor het fictieve st Ursula klooster? Het is op bijna elke kaart te zien, maar er is nooit een spoor van gevonden, ook niet van een kerk. Gilles de Langen en Hans Mol schreven hierover. Zij kwamen terecht tot de konklusie dat er nooit een klooster is geweest, maar slaan dan aan het fantaseren over een kerk gewijd aan st Ursula, met als enig bewijs een geraamte van een kind en een stukje natuursteen van een sarcofaagdeksel. Dat er geraamtes in de grond liggen is alleen maar een bewijs van menselijke aanwezighijd, en stukken sarcofaagdeksel worden op veel verschillende plekken gevonden, vooral in agrarische gebieden. Er was vroeger een handel in die stukken sarcofaag deksels om dammen of de toegang tot een stuk land te verstevigen. Hier in de zuidwest hoek van Fryslân werden veel “hikkedaemen” verstevigd met puin. Een stuk puin is geen bewijs voor een kerk met begraafplaats. En op oude kaarten staan wel meer fictieve voormalige kloosters. Zou dan dit klooster verzonnen zijn als bewijs dat er nooit heidenen in it Heidenskip waren? Er woonden in de 10e eeuw al mensen op de terpen van Workum, en ik ben vrij zeker dat het christendom toen nog niet overal was ingevoerd, dus het zou best kunnen.
Harich was al genoemd en daarmee zijn we in Gaasterland. Ook dit is een interressant gebied, maar ook een raadsel. De naam Gaasterland duid op de aanwezigheid van Gaasten, wat lage heuvels betekend. Wanneer deze naam op dit gebied geplakt is weet niemand meer, maar bestond deze naam al van voor de veen ontginningen in het omringende gebied, of van daarna? Het grootste deel van de Gaasterlandse bodem is dekzand met hier en daar een hoge keileemrug die dicht aan de oppervlakte ligt. Dit zand is goed waterdoorlatend en daarmee zal er op de hogere delen geen veengroei zijn geweest. Maar rondom deze zandhoogten is er wel veen geweest, en aangezien hoogveen metersdik kan worden, zal het veen, en dan vooral het veenmosveen dat zelf water vast kan houden onafhankelijk van het grondwater, dat dan tot aan de zandhoogtes is gegroeid. Daarmee zullen de gaasten niet erg opgevallen zijn in het landschap. Na de veen ontginning en de daardoor veroorzaakte bodemdaling, zullen de zandhoogtes wel goed opgevallen zijn. Feit is ook dat er geen sporen uit de vroege middeleeuwen gevonden zijn in Gaasterland. Ik denk dus dat de naam Gaasterland van na de veen ontginning is.
Harich ligt op een keileem/zandrug aan de rand van Gaasterland. Vroeger werdt gedacht dat dit ook de verklaring voor de naam Harich was, en de naam dus duide op een ‘hoge rug’. Tegenwoordig denkt men dat het een oude Germaanse naam is voor een heilige plaats of heilige steenhoop/offersteen. Aangezien er in Gaasterland, en dan vooral in het gebied van Harich, vele zwerfkeien zijn gevonden, zou dit best eens kunnen. In het Rijsterbos is ook een grafkist gevonden, gemaakt van zwerfkeien, maar dat is van mensen van de trechterbeker cultuur. Als dit volk een offerplaats had op Harich, zou dit duizenden jaren later door de kolonisten die op de zandrug van Harich kwamen, ook herkend zijn als zodanig? Of waren de kolonisten ook nog heidens en een offerplaats of heilige plaats hebben gehad? Om antwoord op deze vraag te krijgen zou er een onderzoek uitgevoerd moeten worden onder de kerk van Harich, want in veel gevallen werdt er een kerk gebouwd bovenop een heilige heidense plek. Daarbij werdt er soms gebruik gemaakt van zwerfkeien als fundering van de toren. De kerk van Harich ligt ook nog eens opvallend hoog, eigenlijk onnodig hoog gezien de ligging op een zandrug. Maar precies hier waar de kern van het dorp is, ligt er een hoge keileem laag dicht aan de oppervlakte, en dit keileem is hard als beton weet ik uit eigen ervaring. Met een schep is hier niet doorheen te komen, dus moet er wel een verhoogd kerkhof rond de kerk aangelegd worden om de doden te begraven, en dan komt de kerk ook hoog te liggen. Hoog genoeg om de toren op een of meerdere keien te funderen. Als dit dan op een oude heilige heidense plek was, dan kwam dat wel heel goed uit. De fundering voor de toren lag er al, en de stichter van de kerk kon mooi het heidense gedachtengoed uitwissen.
Maar waar kwamen de kolonisten vandaan? Kwamen zij mee met de kolonisten die het gebied van Noordwolde ontgonnen, of vanuit het noorden? Aangezien Harich zich uitstrekt langs Noordwolde, denk ik het eerste. Vooral ook omdat het verkavelings patroon hetzelfde is als van Noordwolde en ook doorloopt tot over de zandrug. Dit zou dan betekenen dat de ontginningsas van waaruit het veen ontgonnen is, door Noordwolde loopt, en de tweede as die van Harich is, dus jonger. Deze as, die helemaal van de lorbuorren bij Balk tot en met de westerein loopt, is uniek in Friesland. Aan de ene kant van die as is het hoogveen, aan de andere zijde de hogere zandgrond. Dit komt ook weer terug bij Oudemirdum, Nijemirdum, Sondel en Wijckel. Ook daar een langgerekte as met aan de ene kant hoogveen en aan de andere kant hoge zandgronden. Tot nog niet zo lang geleden, en sporadisch nu nog, werden deze zandgronden gebruikt voor akkerbouw. Vaak waren dit smalle kavels die ontgonnen zijn uit (heide) wildernis waarvan men de heideplaggen op de vloer van een schapenstal neerlegde, waar dan de schapen hun behoefte op deden, waarna die plaggen gemengd met schapenstront als bemesting gebruikte op het akkerland. Op de lagere veengronden werdt vee geweid en de natste stukken land werden gebruikt voor hooiland. Nu liggen de boerderijen van Harich letterlijk op de rand van veen en zand, en gezien de rijkdom van de Harichster boeren, was dit ideaal. Ook voordat de dijken gebouwd werden, konden de Harichster boeren hun vee op het veen weiden, maar bij hoogwater, en later bij dijkdoorbraken, liep het vee op de hoge zandgrond. Hierdoor hadden deze boeren weinig te lijden van overstromingen, en konden hun bedrijven eeuwenlang blijven bestaan. Harich is dan ook een dorp met meerdere monumentale boerderijen. De rijkdom en de daarmee gepaarde macht van oudsher, straalt ook nu nog uit. Tot aan de jaren vijftig lag het grondgebied van Harich tot aan de achtertuinen van de oude huizen langs de luts van Balk. Ik woon in het centrum van Balk, maar tot aan 1970 was dit nog weiland dat hoorde bij één van de boerderijen aan de Lorbuorren. Ook Wijckel is ouder dan Balk, en voorheen heette de van Swinderenstraat de Harichsterside, en de Raadhuisstraat heette de Wijckelerside. Dat Balk uitgroeide tot een groter dorp dan Harich en Wijckel, komt mede door die rijke boeren, want Balk is groot geworden door de boterhandel. Ook de scheepvaart speelde een grote rol, ook mijn voorouders waren schippers, voornamelijk turfschepen.
Balk is dus een dorp dat zich tussen Harich en Wijckel ingewurmd heeft. Het is gebouwd als een lintdorp langs een kanaal de ‘Luts’, en ook dit is een afscheidingssloot. De Luts is dan wel jonger dan de Rien, en is nooit zo lang geweest. Op de kaart van Schotanus van 1718 is te zien dat de Luts niet verder komt dan ongeveer Kippenburg. Pas in 1840 is in het verlengde van de Luts de van Swinderenvaart gegraven met een aansluiting tot aan de Fluessen. Op oudere kaarten is de Luts nog korter, en op een kaart uit de 17e eeuw van Nicolaas Visscher is Balk niet eens ingetekend, Woudsend ook niet. Dit is vreemd omdat Balk en Woudsend toen al bestonden, maar wel jonger zijn dan de omliggende dorpen. Zou Nicolaas een hele oude lijst van dorpen en steden hebben gebruikt? Ruigahuizen en Vierhuisen staan er wel op, en de kaart is voor die tijd best wel nauwkeurig.
Balk is dus een jonger dorp dan Harich en Wijckel, wat ook tot de ontstaanslegende van Balk geleid heeft. De legende gaat over een balk over de luts die de overbrugging vormt over de luts van de weg tussen Harich en Wijckel. Bij die balk is het dorp ontstaan. Als er van oudsher een weg was tussen Harich en Wijckel, en er een afscheidingssloot werdt gegraven, dan zou het best kunnen, ook al werdt er direkt al een brug gebouwd (met houten balken). Feit is dat de boeren van Harich niet de beschikking hadden over een vaart tot vlakbij het dorp, het lag immers ook hoog. De luts had een verbinding tot de grote meren en daarmee de rest van Fryslân. Er moeten dus handige lieden zijn geweest die handel zagen in zuivelproducten en landbouwgewassen die uit Gaasterland kwamen, en zich aan de Luts vestigden. Balk groeide en werdt volgens wikipedia voor het eerst genoemd in 1491 als Balc. Er staat geen bron bij, maar lijkt mij goed te kunnen. Het oude raadhuis van Balk is in 1615 gebouwd in opdracht van grietman Obbe Obbes, en daarmee koos Obbe voor Balk, en niet het oudere Harich, dat toch 3 stinzen heeft gehad. Balk werdt dan ook de hoofdplaats van grietenij Gaasterland, of zou het dat al geweest zijn?
De Grietenij zelf is denk ik nog niet zo oud, en dat is ook niet vreemd als je bedenkt dat het grootste deel van Gaasterland een arme zand bodem heeft met hier en daar het keileem dicht aan de oppervlakte. Het is geen wonder dat er zoveel bossen geplant zijn in Gaasterland vanwege die slechte zandbodem. Er is een kaart van Gaasterland uit 1664 die dit heel goed illustreerd, met schuin over de kaart geschreven “heuvelachtige heide”. Zo te zien op die kaart bestaat een groot deel van Gaasterland nog altijd uit wildernis, waarvan het laatste stukje daarvan, de nijemardumer heide, in de 19e eeuw nog bestond.
De kadastrale kaart van 1832 laat zien dat de Nijemardumer heide zelfs geen eigenaar heeft! Dit betekend dus letterlijk dat dit het laatste ongerepte stukje wildernis van Friesland is. Zelfs het laatste stuk hoogveen bij de grens van Drenthe, het Fochteloerveen, is in eigendom van iemand.
Op de kaart van 1933 is ook deze wildernis omgevormd tot (productie) bos, maar de naam nijemardumer heide bestaat nog steeds. Het bos de Bremer wildernis doet zijn naam geen eer aan, ook dit is een aangelegd bos waar zelfs asfalt wegen aangelegd zijn, en tot in de tachtiger jaren kon je er met de auto doorheen rijden.
Hoe dit gebied gekoloniseerd is, kan op twee manieren gebeurd zijn. Het meest logische zou zijn dat de kolonisten via Hemelum en Harich de wildernis in trokken en de meest gunstige plekken gingen bewonen, Mirns, âldemardum en later nijemardum, sondel en wyckel. Deze dorpen liggen bijna als een slinger om de wildernis heen, met net als Harich de zandgronden aan de ene kant, en de veengronden aan de andere kant. Wat wel bekend is, is dat âldemardum, Nijemardum en Sondel veel hoge bouwlanden hadden, bemest met heideplaggen vermengd met schapenstront, afkomstig uit de potstal. De lage veengronden waren geschikt als hooiland. Iets jonger, of misschien net zo oud als Nijemardum, is Rugahûsen, wat net weer ouder is dan Balk. Ook Bakhuisen is waarschijnlijk iets jonger, maar het kan ook zijn dat er al huizen/boerderijen stonden, maar dat deze plek wat later als een dorp zich ontwikkelde.
Rijs is al helemaal een jong dorp dat lange tijd als een streek bekend stond, en pas nadat huize Rijs gebouwd werdt, en er adelijke families kwamen te wonen, ontwikkelde dit dorp zich in de 19e eeuw. Het buurtschap Nij Amerika is veruit het jongst, het is eind 19e eeuw/begin 20e eeuw ontstaan langs een kaarsrechte weg. Dit buurtschap illustreerd ook mooi de nadelen van het wonen op arme zandgrond; de huizen/boerderijen zijn klein. Het leven zal ook hier moeilijk geweest zijn en hebben de mensen in armoede geleefd. Overal in Gaasterland zijn nog altijd zulke kleine huisjes/boerderijtjes te vinden. Alleen in Harich, maar ook in Sondel en Wyckel zijn grote boerderijen ontstaan, en leefden hier hereboeren. Ook hier hebben stinzen gestaan, en deze speelden ook een rol in de vetes tussen de Schieringers en de Vetkopers. Net als bij Harich liggen Sondel en Wyckel gunstig voor wat betreft de veehouderij. Voor de rest was Gaasterland tot ver in de 20e eeuw een armoedige grietenij/gemeente. Het gebied kwam ook heel langzaam tot ontwikkeling, en pas later in de 19e eeuw kwam daar verandering in dankzij de familie van Swinderen van huize Rijs. Verharde wegen waren er tot in de 20e eeuw nauwelijks, en tot op de dag van vandaag zijn meerdere boerderijen en huizen alleen via een zandweg berijkbaar.
Om terug te komen op de kolonisatie van dit gebied, het kan ook vanuit het zuiden gekoloniseerd zijn. Volgens verschillende bronnen was er een waterstroom met de naam Nagele waardoor het water van de Tjonger, de Linde, de Overijselse vecht en later de Ijssel doorheen stroomde. Via de oevers konden de kolonisten dan richting de zandige hoogtes van Gaasterland komen, door eerst het veen over te steken. Of de kolonisten moeten vanaf de oever zijn gaan ontginnen en door wateroverlast verder getrokken zijn tot op de zandhoogtes. Maar dan ligt Oudemardum op een vreemde plek, midden op de hoogtes, en niet op de rand van zand en veen zoals Harich. Vooral ook omdat voor de vorming van de Zuiderzee de zandhoogtes nog verder zuidelijk lagen, later door golfafslag deels weggespoeld, waarvan de kliffen nu het bewijs vormen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb