de middelzee

De zee die geen zee was.

 

In het midden van Friesland loopt de scheiding van Westergo en Oostergo, op oude kaarten is dit een strakke lijn langs de Zwette tussen Sneek en Leeuwarden. Deze Zwette is in de 16e eeuw gegraven als een vaart van Sneek naar de Schenkenschans en niet naar Leeuwarden! Maar waar die grens dan lag voor die tijd is op de hele oude kaarten vaag of helemaal niet ingetekend. En hier begint het probleem. In de geschiedschrijving wordt beweerd dat er een middelzee was tussen Westergo en Oostergo. Maar was dat ook zo?

Feit is dat de naam middelzee uitgevonden is toen het Bildt al lang en breed bedijkt was. Op geen enkele oude kaart is “voormalige middelzee” te vinden.

 

Voordat er dijken waren kon de zee grote delen van Fryslân overspoelen bij vloed en dan vooral bij stormvloeden of springtij. Vandaar de bouw van terpen. Het voordeel hiervan was dat er met het zeewater zand en kleideeltjes meekwamen die zich op de kwelder neerzetten, en zo werdt het kleidek “opgebild”, het kleidek werdt steeds dikker en de bodem steeds hoger. Dit is een proces van eeuwen geweest en gaat buitendijks nog altijd door. Frappant is dat het buitendijkse gebied veel hoger ligt dan het binnendijkse gebied!

Door dit proces kwamen de kleigebieden in het geheel steeds hoger te liggen, maar vooral de strandwallen en de wallen aan weerszijden van de getijdengeulen. In dit land hebben we overwegend westen winden, met inbegrip van de stormen. Dit was ten tijde van de onbedijkte kwelder ook al zo, dus bij elke (zuid, noord) westerstorm werdt het zeewater van west naar oost over de kwelder gestuwd. Hierdoor ontstonden kwelderwallen die meestal dwars op de windrichting zich vormden. Zo zijn er vrij lange ruggen ontstaan in het kweldergebied die elkaar vaak opvolgden, dus rijen vormden in de richting van de open zee. Dit betekend ook dat wanneer zich een nieuwe kwelderrug vormd voor een al bestaande rug, dus tegen de windrichting in, dan komt er steeds minder zeewater bij de oude rug. De nieuwe vormd dan een belemmering voor het opgestuwde water. In het achterland zijn de ruggen dan ook wat lager dan dichter bij de open zee. Tussen deze kwelderruggen waren slenken die het water bij eb weer afvoerden en sommige slenken zijn nog altijd goed herkenbaar op de AHN kaart, sommige zijn nog vaag te herkennen, of alleen een gedeelte.

Er was dus een groot getijdengebied tot aan de veenrandzône, en met het ontginnen van het veen en de bodemdaling werdt het getijdengebied groter. Er is een tijd geweest dat de getijden merkbaar waren tot in Irnsum aan toe, maar dat zal alleen bij harde westen wind zijn geweest.

De manier waarop het water over de kwelders heen stroomde verschilde met hoe hoog het tij kwam, en de windrichting. Hoe harder de wind en hoe hoger de vloed, hoe krachtiger het water toestroomde. Er waren twee belangrijke getijdengeulen actief in deze tijd; de Marne en wat de geleerden de Boorne geul zijn gaan noemen. Ik heb al wat geschreven over de Marne geul op de pagina van klei naar veen, maar dan vooral het stuk op de veenrandzône. De Marne kwam vanaf het kleigebied tussen Kimswerd en Pingjum de kwelder in. De Marne geul is van grote invloed geweest op de vorming van het gebied van Wonseradeel en heeft lange oeverwallen gevormd waar onder andere de Pingjumer rige op ontstaan is en de vele terpen van Kimswerd, Arum, Witmarsum en verder tot aan Bolsward en weer verder zuidwaarts tot aan Parrega aan toe. De Bolswarder terpen lagen dan ook bij de Marne en ooit hebben de bewoners van die terpen een goede verbinding met de open zee gehad.

Met een harde westen wind zal er veel water door deze geul in het kweldergebied zijn gestroomd en veel klei afgezet, vooral ten westen van de lijn Bolsward Parrega. Ten oosten van die lijn veel minder. Hier komen we in het gebied dat volgens de geleerden bij de Middelzee hoorde. Ik zie dit als onderdeel van het gehele opgeslibde kleigebied van Westergo. Dat het gebied tussen Bolsward en Sneek iets hoger ligt dan het omringende gebied komt niet door het opwerpen van een scheidingsdijk tussen de Marne en de middelzee, dit kwam doordat dit gebied aan de veenrandzône grensd. Hier werdt het water tegengehouden door de hogere veengrond, en kon het slib zich afzetten. Hier ligt dan ook een dik pakket zware klei en zware klei ontstaat door het laagje voor laagje afzetten door de kleinste en lichtste kleideeltjes die het langst in het water blijven “zweven” en daardoor het verst vervoerd worden. Zware zanddeeltjes komen niet zover en worden alleen door woelig water meegenomen. De kwelderwallen het dichtst bij zee zijn dan ook veel zandiger. Maar bij Sneek, het verst van de zee, ligt zware klei. Langs de hele veenrandzône ligt zware klei en op sommige plekken wat dieper het veen in vooral daar waar rivieren waren, zoals de Boorne en de Ee tussen Ijlst en Woudsend.

Het zoute water werdt niet alleen tegengehouden door het veen zelf, maar ook door de (zoet) waterdruk van al het overtollige water dat van de veel hogere venen kwam. Rondom Sneek en ten zuiden van Bolsward liep al het overtollige veenwater naar het noorden/noordwest af naar het kweldergebied.

Op onderstaande AHN kaart heb ik de waterstroming ingetekend. Rood is zout zeewater, wit is zoet water van het veen.

Al dit water werdt dan op natuurlijke wijze afgevoerd door het geulen systeem, naar het westen via de Marne geul, via de vele geulen die het water naar het noordwesten afvoerden, en later na het steeds verder opslibben van de kwelders en het dichtslibben van geulen, zocht het water zich een weg in noordoostelijke richting naar het latere Bildt. Toen het Bildt steeds verder opbilde, stagneerde de waterafvoer langs deze route en werdt de waterafvoer een probleem. Het vele water uit de venen, dat steeds meer werdt door de massale ontwatering door ontginning, veroorzaakte overstromingen in de lagere kleigebieden. Daarom werden er dijken aangelegd om al dat water te keren. Op deze manier kwamen er twee bijna evenwijdige lijnen door het midden van Fryslân te liggen met een soort niemandsland ertussen. Dit “niemandsland” bleef nog lang een nat gebied en alleen geschikt als natte hooilanden. Op een oude kaart van Fryslân van 1664 van Frederik de Wit is zelfs moeras of wildernis in dit niemandsland getekend. En dit verklaard waarom er op latere kaarten hele stukken van dit drooggemalen niemandsland opeens “nieuwland” werdt genoemd. Zelfs op de kaart van Eekhof uit 1856 is er vlakbij het dorp Nijland nog een stukje heide (in de betekenis van wildernis) wat dan ook een typische smalle strook verkaveling heeft. Nijland heeft letterlijk zijn naam aan deze opnieuw in cultuur gebrachte gebieden te danken.

Al dit zogenaamde middelzee gebied was dus eerst onderdeel van het grote kwelder en getijden gebied, later een grote strook moerassige wildernis. Het gebied is tot aan de tijd van bemaling door watermolens een zeer nat gebied geweest, maar geen zee zoals de Waddenzee.

Dit gebied is ook nooit ingepolderd door middel van afsluitende dijken zoals de geleerden ons wijs proberen te maken.

De mythe begon met Eekhof die op zijn kaarten opeens hemdijken als voormalige middelzee dijken aanmerkte. Dit werdt opgemerkt door geschiedschrijvers van die tijd, en zo kon er in de Friesche almanak van 1889 een kaartje verschijnen van de “voormalige middelzee”. De hemdijken en latere wegen die dwars door dit zogenaamde middelzee gebied lopen, werden aangezien voor afsluitende polderdijken waardoor de middelzee stukje bij beetje ingepolderd werdt. Dit is pure fantasie. Op Wikipedia wordt er al voorzichtig een begin gemaakt aan het einde van deze mythe, door een kaartje te laten zien die geinspireerd is door het oude kaartje van 1889, maar er wordt bij verteld dat de hemdijk vanaf Tjerkwerd tot aan Sneek geen middelzeedijk was.

Dan zou er ook een verbinding geweest zijn tussen de Marne en middelzee, maar dit was dus het geheel van waterafvoerende slenken bij Bolsward. Bij Bolsward zou dan een dijk zijn gemaakt om de verbinding te verbreken. Er wordt niet bij vermeld hoe deze dijk heet, dus ik zie maar één mogelijkhijd; de plek welke de drie dijken wordt genoemd, waar de Tjaarddijk aansluit op de Broeredijk. Maar de Tjaarddijk had een hele andere reden waarover ik al schreef op de pagina ‘van klei naar veen’.

Verderop zouden dan ook afsluitende dijken zijn gemaakt, zoals de Krinserarm tussen Oosterwierum en Rauwerd, de Boksumerdyk tussen Boksum en Goutum en de dijk tussen Beetgumermolen en Britswerd, later naar Stiens en oude Bildtdijk geheten!

Deze Krinserarm was niets anders dan een dam door de Zwette, de Boksumerdyk, eerst Boksumerdam geheten, was dat ook. De Boksumerdam volgd dan ook nog eens precies de verkavelingssloten met scherpe haakse bochten, zoals op de kaart van Eekhof duidelijk te zien is. Deze verkaveling was er dus ook al voordat de dam werdt gebouwd.

Op de kaart van 1665 is de Krinserarm niet getekend, de Boksumerdam wel. Op nog oudere kaarten is de Zwette helemaal niet getekend! Dat betekend dat de genoemde dijken dus pas in de 17e eeuw zijn gebouwd. De nieuwe bildtdijk was toen al aangelegd.

En wat betreft het Bildt, dit gebied werdt tussen 1505 en 1506 bedijkt door een leger Hollanders die voordat ze met het dijkwerken begonnen, eerst een kaarsrechte weg dwars door het Bildt aanlegden en langs deze weg drie dorpen stichten: st Jacobieparochie, st Annaparochie en Lieve vrouweparochie. Van hieruit trokken de dijkwerkers elke dag naar de kwelderwal waarop de oude bildtdijk werdt aangelegd. Het bildt was toen al droog! Ook de monding van de oude slenk die langs Beetgumermolen, Berlikum, Minnertsga en Dyksterhoek loopt, was toen al tot een hoogte van meer dan 1 meter opgeslibd.

 

Hoe de fantasie van vroegere geschiedschrijvers de vrije loop kreeg, bewijst het volgende; in de eerder genoemde Friesche almanak van 1889 werdt verteld over de Romijnse vloot die dwars door Frieslân voer, en wel via de Zuiderzee, die pas na 1100 ontstaan is, verder over de Friesche meren, die pas na de veenontginningen ontstaan zijn, en verder over de Middelzee. Waarschijnlijk hadden die Romijnen in het jaar nul al de beschikking over de kaarten van Eekhof.

Hier is de middelzee mythe ontstaan door de romantisering van de geschiedschrijving. Ook in de ‘beschrijving van Friesland’ uit 1948 weet men eigenlijk geen raad met de middelzee. In dit boek worden de theorieën van drie wetenschappers over de middelzee besproken. Let op het woord theorie, wat niets anders betekend dan dat, een denkbeeld. Er wordt zelfs aangegeven dat er geen bronnen te vinden zijn waarop ze hun theorieën baseren! Het jammere is dat de theorieën feiten geworden zijn.

 

Hiermee beëindig ik mijn geschrijf over de mythe van de Middelzee. Geen feit, maar een theorie.

Maak jouw eigen website met JouwWeb